|   All Languages   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   IT   SK   NL   PT   HU   FI   ES   LA   BG   NO   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   EL   SQ   BS   |   FR   SK   IS   ES   NL   HU   PL   SV   RU   NO   SQ   FI   IT   RO   DA   PT   CS   HR   BG   EO   LA   BS   SR   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Dutch-German translation for: gehen.
  äöüß...
  Options | Tips | FAQ | Abbreviations

LoginSign Up
Home|About/Extras|ShuffleNEW|Vocab Trainer|Subjects|Users|Forum|Contribute!

gehen. in other languages:

Deutsch - Albanisch
Deutsch - Bosnisch
Deutsch - Bulgarisch
Deutsch - Dänisch
Deutsch - Englisch
Deutsch - Esperanto
Deutsch - Finnisch
Deutsch - Französisch
Deutsch - Griechisch
Deutsch - Isländisch
Deutsch - Italienisch
Deutsch - Kroatisch
Deutsch - Latein
Deutsch - Niederländisch
Deutsch - Norwegisch
Deutsch - Polnisch
Deutsch - Portugiesisch
Deutsch - Rumänisch
Deutsch - Russisch
Deutsch - Schwedisch
Deutsch - Serbisch
Deutsch - Slowakisch
Deutsch - Spanisch
Deutsch - Tschechisch
Deutsch - Türkisch
Deutsch - Ungarisch

Dictionary Dutch German: gehen

Translation 1 - 75 of 75

DutchGerman
NOUN   das Gehen | -
 edit 
VERB   gehen | ging | gegangen
 edit 
gaan {verb} [zich te voet bewegen]
209
gehen
lopen {verb}
18
gehen
Nouns
sport snelwandelen {het}Gehen {n}
2 Words: Others
Laten wij gaan!Gehen wir!
2 Words: Verbs
inkopen doen {verb}einkaufen gehen
boodschappen gaan doen {verb}einkaufen gehen
uit eten gaan {verb}essen gehen
laten gaan {verb}gehen lassen
zeg. de boer op gaan {verb}hausieren gehen
een plas doen {verb} [omg.]pinkeln gehen [ugs.]
over de kop gaan {verb} [fig.]Pleite gehen [ugs.] [alt]
wandelen {verb}spazieren gehen
over de kop gaan {verb} [fig.]überkopf gehen [unternehmerisch zu Fall kommen]
verloren gaan {verb}verloren gehen
tenietgaan {verb}verloren gehen [zunichtewerden]
3 Words: Others
Laten wij gaan!Lass uns gehen!
Laten wij gaan!Lasst uns gehen!
We gaan ernaartoe.Wir gehen dorthin.
3 Words: Verbs
op jacht gaan {verb}auf Jagd gehen
uitkomen {verb}in Erfüllung gehen [Wirklichkeit werden]
econ. failliet gaan {verb}in Konkurs gehen
met pensioen gaan {verb}in Pension gehen
met pensioen gaan {verb}in Ruhestand gehen
naar bed gaan {verb}ins Bett gehen
zeg. onder zeil gaan {verb}ins Bett gehen
uitwijken {verb} [in ballingschap gaan]ins Exil gehen
in ballingschap gaan {verb}ins Exil gehen
econ. fin. naar je werk gaan {verb}ins Geschäft gehen
een bioscoopje pikken {verb} [omg.]ins Kino gehen
naar de bioscoop gaan {verb}ins Kino gehen
zeg. iem. te lijf gaan {verb}jdm. zu Leibe gehen [veraltet]
zeg. van iets zwanger gaan {verb} [fig.]mit etw. schwanger gehen [fig.]
zeg. van iets zwanger zijn {verb} [fig.]mit etw. schwanger gehen [fig.]
naar huis gaan {verb}nach Hause gehen
omhooggaan {verb}nach oben gehen
zeg. over lijken gaan {verb} [fig.]über Leichen gehen [fig.]
naut. overstag gaan {verb}über Stag gehen
naut. zeg. onder zeil gaan {verb}unter Segel gehen
voor anker gaan {verb}vor Anker gehen
borrelen {verb} [omg.]was trinken (gehen) [ugs.]
aflopen {verb}zu Ende gehen
ten einde lopen {verb}zu Ende gehen
te voet gaan {verb}zu Fuß gehen
zeg. de perken te buiten gaan {verb}zu weit gehen
theater bij het toneel gaan {verb}zur Bühne gehen
opraken {verb}zur Neige gehen
opl. op school zitten {verb}zur Schule gehen
4 Words: Others
econ. fin. handel De zaken gaan goed.Die Geschäfte gehen gut.
econ. fin. De zaken gaan slecht.Die Geschäfte gehen schlecht.
4 Words: Verbs
zeg. op zijn tandvlees lopen {verb}auf dem Zahnfleisch gehen
op jacht gaan {verb}auf die Jagd gehen
de straat opgaan {verb}auf die Straße gehen [ugs.] [demonstrieren]
ervandoor gaan {verb}auf und davon gehen
ervantussen gaan {verb}auf und davon gehen
ontlopen {verb}aus dem Weg gehen
zeg. iets uitzoeken {verb}etw.Dat. auf den Grund gehen
zeg. zich laten uitwaaien {verb}frische Luft schnappen gehen
zeg. naar de filistijnen gaan {verb}in die Binsen gehen [ugs.]
stukgaan {verb}in die Brüche gehen [fig.]
zeg. op de klippen lopen {verb} [fig.]in die Brüche gehen [fig.]
de ankers uitwerpen {verb} [omg.] [sterk remmen]in die Eisen gehen [ugs.]
zeg. in de val lopen {verb}in die Falle gehen
omhooggaan {verb}in die Höhe gehen
zeg. spaak lopen {verb}in die Hose gehen [ugs.]
zeg. er flink (hard) tegenaan gaan {verb}in die Vollen gehen
zeg. iem. op zijn zenuwen werken {verb}jdm. auf die Nerven gehen
iem. ontwijken {verb}jdm. aus dem Weg gehen
[bij iemand sterke emoties oproepen] {verb}jdm. unter die Haut gehen [fig.]
iem./iets uit de weg gaan {verb}jdm./etw. aus dem Weg gehen
aanbenen {verb}mit schnellen Schritten gehen
zeg. de pijp aan Maarten geven {verb} [sterven]über den Jordan gehen [ugs.]
onverrichter zake weer weggaan {verb}unverrichteter Dinge wieder gehen
5+ Words: Others
zeg. Beter safe dan sorry.Lieber / besser auf Nummer sicher gehen.
5+ Words: Verbs
de hond uitlaten {verb}mit dem Hund Gassi gehen [ugs.]
zeg. niet van huis kunnen {verb}nicht aus dem Haus gehen können
» See 3 more translations for gehen within comments
 
Feel free to link to this translation! Permanent link: https://denl.dict.cc/?s=gehen.
Hint: Double-click next to phrase to retranslate — To translate another word just start typing!
Search time: 0.065 sec

 

Contribute to the Dictionary: Add a Translation

Do you know German-Dutch translations not listed in this dictionary? Please tell us by entering them here!
Before you submit, please have a look at the guidelines. If you can provide multiple translations, please post one by one. Make sure to provide useful source information. Important: Please also help by verifying other suggestions!

To avoid spam or junk postings you will be asked to log in
or specify your e-mail address after you submit this form.
more...
German more...
Word Class more...
Subject
Comment
(Source, URL)
New Window

back to top | home© 2002 - 2023 Paul Hemetsberger | contact / privacy
Dutch-German online dictionary (Duits-Nederlands woordenboek) developed to help you share your knowledge with others. More information
Links to this dictionary or to single translations are very welcome! Questions and Answers
Advertisement